De modecollectie van Kunstmuseum Den Haag is opgezet met een West-Europese focus. Maar wie in het depot de kasten opent, ontdekt al snel hoeveel draden er zijn met andere culturen wereldwijd. Handbeschilderde katoen uit India, soepele Chinese zijde, fantasievolle batik uit Indonesië of kleurrijke varianten op de Japanse kimono: deze kledingstukken dragen de wereld in zich en vertellen verhalen over inspiratie en verbondenheid. Mooie, maar ook pijnlijke verhalen, want veel van deze textilia kwamen tot stand in een periode van kolonisatie en ongelijke machtsverhoudingen.
De actuele tentoonstelling Global Wardrobe – De wereldwijde modeconnectie wordt gebracht in een tijd dat het denken over mode als een wereldwijd fenomeen én cultureel toe-eigenen in de modewereld volop in de schijnwerpers staat. Het Kunstmuseum nodigt de bezoeker uit om voorbij de schoonheid te kijken, en de kleding te zien als onderdeel van de wereldgeschiedenis die ze vertegenwoordigen. Speciale aandacht gaat uit naar makers van nu die ontwerpen met een open blik op de wereld en daarbij hun eigen culturele achtergrond op de voorgrond zetten.
De buiten-Europese invloeden op de West-Europese modecollectie van het museum zijn in de tentoonstelling op chronologische wijze in drie fasen verdeeld: de 18de en 19de eeuw, 20ste eeuw en het heden. Zij vertegenwoordigen de fases van imitatie, inspiratie en innovatie. Er is bewust gekozen om dit thema niet per regio te behandelen maar in tijdsperiodes. Zo wordt duidelijk hoe de dominante opvattingen over 'de wereldwijde modeconnectie' voortdurend veranderen en in een historische context te plaatsen zijn.
Imitatie: 18de en 19de eeuw
Door de wereldhandel en kolonisatie zijn eeuwenlang textilia en kleding uit verre landen naar West-Europa gebracht. Deze ‘oosterse’ textilia zorgden voor nieuwe inzichten, materialen en technieken die de West-Europese modegeschiedenis hebben verrijkt en verbreed. Vervolgens zijn ze gekopieerd, geïmiteerd of aangepast naar eigen smaak. In de tentoonstelling is bijvoorbeeld de ‘Japonse rock’ te zien: een kamerjas die door handelsrelaties met Japan in de 17de eeuw in de garderobe van de Nederlandse man terecht kwam. Het kledingstuk, gebaseerd op de kimono, werd in Europa gemaakt van zijde, of van de kleurrijke katoenen stoffen (sits) die door de VOC uit India werden geïmporteerd. Welgestelde mannen droegen de Japonse rock als statussymbool en lieten zich er graag in portretteren. In de tweede helft van de 18de eeuw werd ‘oosters gekleed’ gaan voor zowel mannen als vrouwen een echte trend binnen West-Europese mode. Je ‘oosters’ kleden werd gezien als een uiting van waardering van buiten-Europese culturen, maar kon tegelijk ook duiden op een ‘rebelse geest’: de bohemien die zich anders durfde te kleden dan de rest. In beide gevallen was er weinig oog voor de oorspronkelijke functie of betekenis van de stof of symboliek die deze modes met zich meedroegen. Ook kwam het voor dat kleding een switch van sekse maakte: wat in India door een man werd gedragen, trok een Europese vrouw aan. Dit gold voor bijvoorbeeld de Kashmir sjaal, de tulband en (iets later) de modieuze pyjama.
tekst loopt door onder video
‘Inspiratie’: 20e eeuw
Met de komst van grote couturiers in de 20ste eeuw volgde ook het thema ‘inspiratie uit de oost’ op de catwalk, met aandacht voor landen als China, Japan, Egypte of India. In de jaren 1920 putten ontwerpers als Paul Poiret, Coco Chanel, Jeanne Lanvin en andere tijdgenoten volop uit buiten-Europese culturen. Interessant is dat de West-Europese couturiers doorgaans een fantasiewereld verbeeldden met hun ‘oosterse’ referenties. Creaties die in het land van herkomst zeker niet zo werden gedragen, maar waren ontsproten aan hun eigen Oriëntalisme. ‘Oosters’ droeg bovendien vaak een seksuele fantasie in zich mee, wat als vrijbrief opgevat werd om nét een stapje verder te gaan dan doorgaans de ‘westerse’ norm was.
Verder werden authentieke niet-westerse kledingstukken één-op-één gebruikt voor ‘nieuwe’ ontwerpen. Couturiers zetten de schaar erin en gebruikten onderdelen voor hun creaties. Sommigen deinsden er zelfs niet voor terug om hun eigen label te naaien in een originele Chinese jas. Zij stonden hierin niet alleen. Veel modieuze West-Europese vrouwen liepen in de roaring twenties in zo’n mannenjas uit China, die door hen als schitterende avondmantel werd gedragen. Gewaardeerd om het handwerk, de decoraties en kleurenpracht, maar zo goed als zeker zonder het begrip van de symboliek in het Chinese borduurwerk. Dit gebeurde opnieuw in de hippietijd, maar dan met kleding uit bijvoorbeeld Afghanistan. De ontwerpers van de Hippie chic-stijl in de jaren 1960 en 1970, zoals Yves Saint-Laurent, en later de ‘verhalenvertellers’ John Galliano, Alexander McQueen en Jean-Paul Gaultier, brachten wederom ‘citaten’ uit niet-westerse modes. Tot in de jaren 1990 werd het overnemen van of citeren uit andermans cultuur in de Eurocentrische mode nog steeds vrij kritiekloos getoond op de Parijse catwalks en in de musea. Dit is nog maar een kleine twintig jaar geleden, maar voelt inmiddels als een compleet andere wereld.
Cultureel toe-eigenen: een actueel thema
Het werkelijk ‘kopiëren’ uit andere culturen, en al helemaal zonder correcte bronvermelding, wordt sinds de laatste decennia benoemd als cultureel toe-eigenen, ofwel ‘cultural appropriation’. Kopiëren zoals dit decennialang gebeurde onder het mom van waardering en inspiratie wordt tegenwoordig veel kritischer bekeken. Cultureel toe-eigenen wordt nauwlettend in de gaten gehouden, waarbij sociale media een belangrijke rol spelen. De hele wereld kijkt mee. Als gevolg hiervan lijkt er een kentering gaande in de modewereld. Verschillende grote modehuizen en ook minder bekende ontwerpers zoeken naar manieren waarbij ze verantwoording afleggen voor het gebruiken van andermans erfgoed. Of ze kiezen voor een verbindende en gelijkwaardige samenwerking, waarbij het handwerk lokaal (en eerlijk betaald) wordt uitgevoerd.
Innovatie: de hedendaagse makers
Na decennia waarin grote couturiers uit de West-Europese modegeschiedenis zich lieten ‘inspireren’ door culturen van buitenaf, is het nu tijd voor een nieuw geluid. Jonge ontwerpers met een diverse wereldwijde culturele achtergrond pakken binnen de Parijse, Londense en New Yorkse modewereld uit met invloeden uit eigen erfgoed. Deze wordt niet meer weggepoetst om alleen aan een ‘westerse blik’ te voldoen, maar juist ingezet om eigenheid te benadrukken. Wordt dit de nieuwe vorm van culturele waardering? Het roept ook nieuwe vragen op: wie ‘mag’ wat ontwerpen of citeren, en wie ‘mag’ wat vervolgens dragen? In de tentoonstelling Global Wardrobe – de wereldwijde modeconnectie wordt deze ontwerpers een podium geboden om hun eigen verhaal te vertellen. Denk aan Kenneth Ize, Jamie Okuma, Mr. Ajay Kumar, Duran Lantink, Christopher John Rogers, Karim Adduchi, Hanifa, Lisa Konno, Tomo Koizumi, Thebe Magugu, Curtis Oland, Celeste Pedri-Spade, 4KINSHIP, Maison Artc, Rich Mnisi en Sindiso Khumalo. Ondanks hun onderling verschillende culturele diversiteit, is er een rode draad van verbintenis in hun werk te zien. Zij spreken zich uit via hun modewerk en bieden zo een nieuwe kijk op de wereldwijde modeconnectie.