Het toneelschooldiploma van Laurens Stanislav
Laurens Stanislav heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Hij viert de gelegenheid in een uitverkochte Stadsschouwburg, zijn ‘tweede huis’ aan het Leidseplein, met de titelrol in King Lear. Na afloop van de voorstelling, de laatste van een succesvolle reeks, regent het lofbetuigingen, staande ovaties, en vooral bloemen. Heel veel bloemen.
Het is afgelopen, weet hij. Het gezelschap waar hij al vijfentwintig tropenjaren aan is verbonden, mag hem een of twee keer per jaar terugvragen voor een gastrol – maar dat geeft een ander, ‘het glas is half leeg’ gevoel.
Het valt stil in de statige schouwburgzaal, en iedereen gaat weer zitten. Dankwoorden van de artistiek leider, die de hoogtepunten in Stanislavs carrière nog maar eens opsomt en waarderende woorden spreekt over zijn ‘grillige talent’, ‘aarzelende spel’ en ‘voorbeeldige samenwerking’. De oude acteur hoort het aan, knikt dankbaar, en glimlacht bescheiden.
Tot een jongere collega naar voren komt met een ingelijst certificaat. Nee, een cheque om het gebrek aan een pensioen op te vangen is het niet. Een erediploma van de Toneelacademie Maastricht. ‘Op de valreep geslaagd,’ grijnst de jonge acteur. ‘In uitzonderlijke gevallen mag er best gratie worden verleend.’ Er wordt smakelijk gelachen. Niet door de oude Stanislav.
Destijds werd hij aangenomen voor deze prestigieuze toneelopleiding vanwege zijn exotische uitstraling, die hij te danken had aan zijn Hongaarse achtergrond. Na een jaar mocht hij zijn biezen alweer pakken; ‘technisch vaardig, maar passieloos’ luidde het commentaar. Het brak zijn hart.
Hij vluchtte naar Utrecht waar op dat moment een hoop theaterfestivals plaatsvonden. Langzaam klom hij op. Shakespeare bleek een rode draad door zijn monogame huwelijk met het toneel; hij debuteerde als nar, maakte indruk als Hamlet, werd ontdekt door een theatervernieuwer die in Amsterdam leiding gaf aan het belangrijkste theatercollectief van het land, bespeelde de Stadsschouwburg, overwon de midlife met Richard III, piekte als Macbeth, vierde zijn vijftigste verjaardag met Shylock, toonde zich daarna eveneens een meester in de stukken van Brecht en Tsjechov. Tweemaal won hij de hoogste toneelonderscheiding, de Louis d’Or, en alles zónder opleiding; dat was ook de reden dat hij naar Amsterdam mocht komen, zijn vorming vond plaats in de praktijk en dat maakte hem juist een unieke speler.
Stanislav bijt zijn tong af als hij het erediploma overhandigd krijgt. Men verwacht dat hij iets zegt. De oude man schuifelt naar voren. In de zaal kun je een speld horen vallen. Zijn oosterse neus en afhangende oogleden dwingen respect af. Om tijd te winnen – want wat moet hij hier in godsnaam over zeggen – haalt hij een gevlekte hand door zijn vettige, halflange haar.
Ik ga ze vertellen dat ik dit onding niet aanneem, denkt hij bij het schrapen van zijn keel. Ze kunnen dit nutteloze stuk papier in de fik steken, wat mij betreft. Wat denken ze wel? Mij wegsturen van hun opleiding waardoor mijn acteursdroom in duigen lag, en ik zonder hulpmiddelen een loopbaan moest zien op te bouwen; jarenlang hebben kritische toneelschoolpauwen en collegae mij in Utrecht en Amsterdam triomf na triomf zien behalen, en nooit iets gezegd of gedaan om de schandvlek van vroeger uit te wissen. Nu pas hoor ik erbij. Op de dag dat ik pensioneer lijven ze me in als onderdeel van de familie. Die arrogantie, dat pronken met andermans veren, komt ze duur te staan. Ik ga een scène schoppen.
Nee, corrigeert hij zichzelf bij het kijken in de spotlights, ik doe het liever niet. Dat zou deze mooie avond verpesten, een smet op mijn blazoen zijn. Ik zeg gewoon: ‘Ik vind er vast een aardig plekje voor’. Dat is neutraal genoeg; geen dankjewel, geen fuck you.
Inmiddels denkt iedereen dat Laurens Stanislav door emotie wordt overmand. Wederom schraapt hij zijn keel, gaat rechterop staan, omknelt in zijn knuisten het erediploma achter glas, onder de andere arm houdt hij de bloemen op hun plek, en zegt tegen zijn eigen verwachting in: ‘Ach, wat attent. Zulk chique toiletpapier is me niet eerder aangeboden.’
Deze gastcolumn is geschreven door Tim Veeter op persoonlijke titel. Ook een keer iets schrijven voor De Cultuurvlogger? Neem dan even contact op met Marco Dreijer!